Toen het angstaanjagende jank tot op de botten van Lucrisan doordrong, wist hij donders goed wat voor gevaren hem stonden te wachten. Lucrisan kon goed visioenen zien en kreeg vaak tekenen van de hemel, maar was niet bij machte om, net als zijn nichtje, met de natuur te communiceren.
Door zijn vermoeidheid zakte hij weg, om heel even te rusten. De wolven konden namelijk nog niet al te dichtbij zijn, naar de afstand die hij schatte gebaseerd op de geluidssterkte van het wolvengehuil. Het scheen of hij direct weer wakker werd, maar de omgeving was dromerig stil. Voor zijn ogen ontplooide op een zeer mysterieuze manier een wijde sterrenhemel. Maar deze sterren waren niet normale sterren, ze leken erg te bewegen. Hij probeerde zijn ogen een beetje te wrijven, want hij wist hoe zijn ogen hem 's nachts konden bedriegen, maar dat lukte niet. Zijn armen zaten als het ware vastgeplakt aan de rotswand.
Hij keek nogmaals, nu zag hij het goed: De sterren bewogen naar elkaar toe. Een kluwen sterren bleef op zijn plek maar van drie andere zijden kwamen sterren er naar toe bewegen, totdat de drie groepen een welgevormde driehoek vormde die zich rondom dat ene kluwen van sterren plaatste. Voordat Lucrisan er uitvoerig naar kon kijken verdween de driehoek met de stip erin enigszins op de achtergrond, alsof een filmstrook aan de hemel voor hem afdraaide. Met de driehoek op de achtergrond kwamen een heleboel sterren naar de voorgrond. Lucrisan kon het niet zo gauw er een figuur in zien totdat hij ineens besefte dat dit een wolvenkop was. Hij keek nog eens, en zag toen er details in komen en het zwartblauwe van de lucht wegtrekken totdat hij pas in de werkelijkheid zijn ogen opende. Hij keek midden in de muil van een wolf die hem aandachtig stond aan te gapen. Met dat Lucrisan zijn ogen geopend had stonden ze allebei enkele milliseconden verbijsterd elkaar aan te staren. Toen de verbazing van de wolf voor bij was produceerde hij een woeste grauw en dook naar voren om het gezicht van Lucrisan te bewerken.
Lucrisan had echter gauw zijn positieven bij elkaar, hij rolde net opzij voordat de wolf een hap uit zijn neus had kunnen nemen. Daarvoor in de plaats stootte de wolf, uit onvoorzienigheid, zijn snuit keihard tegen de steen waar Lucrisans hoofd op gerust had. Dit gaf Lucrisan enige tijd om gauw weg te sprinten en met zijn beheerste verstand het enigszins beboste gedeelte van de helling in te duiken. Toen de wolf weer enigszins bij positieven was en daardoor des te meer verwoed was om Lucrisan te pakken, rende hij veel geluid makend achter Lucrisan aan. Al had Lucrisan die korte periode niet gekregen was hij nu het kostelijk maaltje geweest van de wolf. Maar zo gauw en behendig zoals men nooit van een man met die leeftijd had verwacht, klom Lucrisan gauw een boom in. Net op tijd, de wolf stond er woedend onder te blaffen en te janken.
Dat plotselinge rumoer had gelijk de rest van de roedel attent gemaakt en zodoende kwam er een hele horde wolven aangestoven die, het leek haast wel eerbiedig, in een kring om de boom vormden en uit puur ellende begonnen te blaffen. Gelukkig was Lucrisan op een voldoende hoogte gekomen in de boom zodat de wolven hem niet meer grijpen konden. Wel schudde de boom vervaarlijk door het gesjor en gebijt tegen de boomstam van de wolven. Lucrisan besefte dat hij hier niet zo lang kon blijven zitten, maar werd toen zijn ietwat mysterieuze droom indachtig. Hij wist uiterst goed wat dit betekende, er kwamen drie mensen hem hulp te hulp!