Ik citeer: "Volgens de evoluthietheorie was het eerste leven dat op aarde ontstond een ééncellig organisme. De evolutietheorie gaat evenwel niet over de ontstaanswijze van het leven, maar over de ontwikkeling van het ontstane leven. De theorie vertelt niet hoe het eerste leven ontstaan is, maar wel dat het eerste leven een eencellig organisme was en hoe het leven zich vanaf de eerste cel verder ontwikkeld heeft."
Er is nog niemand die mij heeft kunnen uitleggen/bewijzen dat bovengenoemde ook waarheid is. Het heeft volgens mij meer geloof nodig om het ontstaan van het leven te baseren op een ééncellig organisme (waar kwam dat trouwens vandaan?) dan dat je redeneert en logischerwijze gelooft in intelligent design.
Alle organismen moeten reproductie en energieverwerking (metabolisme) kunnen uitvoeren. Het leven kan niet blijven bestaan zonder deze beide functies. DNA-moleculen bevatten genetische informatie, inclusief de instructies die nodig zijn om zichzelf nauwkeurig te reproduceren tijdens de reproductie. Maar de replicatie van DNA vereist uitgebreide enzymatische machinerie, samen met een overvloedige toevoer van nucleotidebouwstenen die worden geleverd door het metabolisme van de cel. Dit suggereert dat zelfreplicerende moleculen en een metabolisme-achtige bron van de bouwstenen mogelijk samen zijn verschenen in vroege proto-cellen.
Hoe is dat gebeurd?
De noodzakelijke voorwaarden hebben mogelijk plaatsgevonden in vesikels (blaasjes), met vloeistof gevulde compartimenten die worden begrensd door een membraanachtige structuur. Recente experimenten tonen aan dat abiotisch geproduceerde blaasjes bepaalde eigenschappen van het leven kunnen vertonen, waaronder eenvoudige reproductie en metabolisme, evenals het behoud van een interne chemische omgeving die verschilt van die van hun omgeving.
Bijvoorbeeld: vesikels kunnen spontaan ontstaan wanneer lipiden of andere organische moleculen aan water worden toegevoegd. Wanneer dit gebeurt, organiseren de hydrofobe moleculen in het mengsel zich in een dubbellaag, vergelijkbaar met de lipidedubbellaag van een plasmamembraan. Het toevoegen van stoffen zoals montmorilloniet, een zachte minerale klei die wordt geproduceerd door de verwering van vulkanische as, verhoogt de vorming van zelf-assemblage van de vesikels aanzienlijk. Deze klei, waarvan wordt aangenomen dat deze veelvuldig voorkwam op de vroege aarde, biedt plaatsen waarop organische moleculen worden geconcentreerd, waardoor de kans groter wordt dat de moleculen met elkaar zullen reageren en vesikels zullen vormen. Abiotisch geproduceerde blaasjes kunnen zichzelf 'reproduceren' en kunnen in omvang toenemen ("groeien") zonder de inhoud te verdunnen. Vesikels kunnen ook montmorillonietdeeltjes absorberen, inclusief degene waaraan RNA en andere organische moleculen zijn gehecht.
Tot slot hebben experimenten aangetoond dat sommige vesikels een selectief-permeabele dubbellaag hebben en metabole reacties kunnen uitvoeren met behulp van een externe bron van reagentia, een andere belangrijke voorwaarde voor leven.
Het eerste genetische materiaal was hoogstwaarschijnlijk RNA, geen DNA. Thomas Cech van de University of Colorado en Sidney Altman van de Yale University vonden dat RNA, die een centrale rol speelt bij de eiwitsynthese, ook een aantal enzymachtige katalytische functies kan uitvoeren. Cech noemde deze RNA-katalysatoren ribozymen. Sommige ribozymen kunnen aanvullende kopieën maken van korte stukjes RNA, op voorwaarde dat ze worden geleverd met bouwstenen voor nucleotiden.
Natuurlijke selectie op moleculair niveau heeft ribozymen opgeleverd die in staat zijn tot zelfreplicatie in het laboratorium. Hoe komt dit voor? In tegenstelling tot dubbelstrengig DNA, dat de vorm aanneemt van een uniforme helix, nemen enkelstrengige RNA-moleculen een verscheidenheid aan specifieke driedimensionale vormen aan die worden opgelegd door hun nucleotidesequenties. In een bepaalde omgeving zijn RNA-moleculen met bepaalde basensequenties stabieler en repliceren ze sneller en met minder fouten dan andere sequenties. Het RNA-molecuul waarvan de sequentie het meest geschikt is voor de omringende omgeving en het grootste vermogen heeft om zichzelf te repliceren, laat de meest afstammende moleculen achter. Af en toe zal een kopieerfout resulteren in een molecuul dat zich vouwt in een vorm die nog stabieler is of nog meer bedreven in zelfreplicatie, dan zijn voorouderlijke sequentie. Mogelijk zijn er op vroege aarde soortgelijke selectiegebeurtenissen geweest. De moleculaire biologie van vandaag kan dus zijn voorafgegaan door een "RNA-wereld", waarin kleine RNA-moleculen die genetische informatie droegen, konden repliceren en informatie konden opslaan over de vesicales die ze droegen.
Een vesikel met zelfreplicerend, katalytisch RNA zou verschillen van de vele buren die geen RNA droegen of die zonder dergelijke capaciteiten RNA droegen. Als die vesikel zou kunnen groeien, splitsen en zijn RNA-moleculen aan zijn dochters zou doorgeven, zouden de dochters protocellen zijn die enkele eigenschappen van hun ouders hadden. Hoewel de eerste dergelijke protocellen slechts beperkte hoeveelheden genetische informatie zouden bevatten, met slechts een paar eigenschappen, konden hun overgeërfde kenmerken worden beïnvloed door natuurlijke selectie. De meest succesvolle van de vroege protocellen zouden in aantal zijn gestegen, omdat ze hun middelen effectief konden benutten en hun vaardigheden konden doorgeven aan volgende generaties.
Zodra RNA-sequenties die genetische informatie bevatten in protocellen verschenen, waren veel verdere veranderingen mogelijk. RNA zou bijvoorbeeld het model kunnen hebben geleverd waarop DNA-nucleotiden waren samengesteld. Dubbelstrengig DNA is een stabielere opslagplaats voor genetische informatie dan het meer kwetsbare enkelstrengige RNA. DNA kan ook nauwkeuriger worden gerepliceerd. Nauwkeurige replicatie was voordelig omdat genomen groter werden door genduplicatie en andere processen en naarmate meer eigenschappen van de protocellen gecodeerd werden in genetische informatie. Nadat DNA verscheen, begonnen misschien de RNA-moleculen hun huidige rol op zich te nemen als regulatoren en tussenproducten bij de vertaling van genen. Het toneel was nu klaar voor een bloei van diverse levensvormen. Een verandering die we gedocumenteerd zien in het fossielenbestand.
Bron: Inleiding tot de biologie en genetica: Partims Invertebreate en Genetica. Compiled by Prof. Dr. Tom Moens D001214. Universiteit Gent. Vertaald door mezelf.
Ik geloof niet in een trancendent iets. Echter hoop ik wel dat er IETS is na de dood, maar dat komt vooral omdat ik bang ben om te sterven.
Als we even kijken naar de oerknal-theorie. Dan geloof ik graag dat er meer is dan we weten. In deze theorie start alles vanuit een heel kleine bolletje met een gigantische massa. Tijd bestond nog niet. Hoe dat bolletje daar kwam, weten we niet. Was er rond het bolletje helemaal niets? Wat is niets? Hoe is de oerknal ontstaan?
Op dit moment is de ruimte nog steeds aan het uitbreiden, wat is er er voorbij het heelal? Voor mij allemaal vragen waar je hersenen van gaan kraken. Nu zijn er wel onderzoeken en theorieën die wat meer licht werpen op een aantal zaken die te maken hebben met mijn vragen, maar veel is nog niet geweten.
Gelukkig evolueert onze wetenschap ontzettend snel en worden er dagelijks heel veel nieuwe zaken ontdekt. Onze kennis groeit, en dat is goed.
Maar jammer genoeg werd en wordt de wetenschap in bepaalde gevallen nog steeds geremd door religies en godsdiensten.
Heel veel negatieve zaken uit het verleden en het heden zijn verbonden aan religies en godsdiensten.
Het heeft ook zijn positieve aspecten, maar lange nog niet alle negatieve aspecten zijn verdwenen.